Tijdens het stappen in mijn randstedelijke periode kwam ik, geloof het of niet, wel eens dronken mensen tegen of trok ik op met een groepje dat zich een avond ging bezatten. Een echte bierleek ben ik dus niet. Tenminste, dat dacht ik. In het begin van mijn relatie met Boef gingen we eens de bloemetjes in een plaatselijke kroeg buiten zetten. We waren met een groot gezelschap en elke keer als er een rondje bier werd gehaald, werd mij een port voorgeschoteld. De barvrouw was niet zuinig, ik kreeg geen portglas, maar een wijnglas vol. Gulheid kan je de Achterhoekers niet ontzeggen, dat is een ding dat zeker is.
Toen ik besloot om een rondje te geven, bestelde ik braaf voor de bierdrinkers een flesje bier en voor mezelf maar een cola. De port was een beetje naar mijn hoofd gestegen en ik liep al te wankelen op mijn benen. Met mijn goede bedoelingen kwam ik bij de groep terug. Al flesjes uitdelend merkte ik dat er door sommigen besmuikt werd gelachen. Helemaal toen ik Boef een flesje overhandigde. Pas veel later begreep ik wat het euvel was: ik had pijpjes besteld in plaats van halve liters. En ja, dat is in bierland vloeken in de kerk. Het is bijna nog erger dan een ander merk boven Grolsch te verkiezen, heb ik mij laten vertellen.
De avond vorderde en vorderde en het bier bleef maar aangesleept worden. ‘Zijn ze nou nog niet dronken?’ vroeg ik mij af, toen we ons al in de kleine uurtjes bevonden. De drinkers die ik in het Westen van het land kende, zouden allang knock-out zijn gegaan. Hier liep iedereen er nog fris en fruitig bij. Het leek wel of ze immuun waren voor de alcohol. Ein-de-lijk hadden de mannen ook genoeg van het bier. We gingen naar huis. ‘Waar ben ik in verzeild geraakt?’, dacht ik nog voordat ik in slaap viel. De volgende ochtend stond Boef met nauwelijks een kater vrolijk zijn tanden te poetsen, terwijl ik de slaap met moeite uit mijn ogen wreef en de naweeën van de vorige avond grondig voelde.
Inmiddels weten de mensen hier dat ik niet meedrink in het groepstempo, zelfs niet als ik een cola-dagje heb. Na drie glazen krijg ik namelijk al een cola-buik. Wat ik wel heb geleerd, is om een flinke bodem in mijn glas te laten zitten als ik nog geen dorst heb, want zodra een glas bijna leeg is, is het gebruikelijk om een nieuwe -en wel tot de rand toe gevulde- voor je neus te krijgen. Dit in tegenstelling tot het Westen, waar je rustig een paar uur met niks in een uitgaansgelegenheid kunt staan of zitten en waar de glazen lang niet zo vol zijn.
Dus sorry lieve Achterhoekers, dat ik geen liters bier met jullie zuip en zeker niet in mijn blote kont, zoals de streekband ‘Mooi Wark’ zo prachtig zingt. Ik houd het bij mijn portjes en likeurtjes en een enkele keer een zoete witte wijn (maar dan wel een lekkere!). Kunnen jullie daar mee leven?
Meer van dit soort verhalen lezen? Bestel dan mijn boek ‘Een stadse in de Achterhoek’. Mail naar info@rabarbara voor meer informatie
Eén reactie