“Kijk uit!” Met een voorzichtige druk op mijn arm voorkwam Reinout dat ik zonder op- of omkijken de straat over stak. Een auto reed voorbij. Na eerst links en toen rechts gekeken te hebben begeleidde hij me het zebrapad over. Er volgde een typisch reinoutiaanse stilte. Met de regelmaat van de klok kwamen deze gaten in onze gesprekken voor. Zijn gedachten konden van het ene op andere moment ver weg van het hier en nu zijn. De verstrooidheid was altijd duidelijk in zijn blik te zien. Het wegvallen van de helderheid van geest had voor mij vaak iets aandoenlijks. Zoals een moeder vertederd naar haar kind kan kijken als het opgaat in zijn spel, zo keek ik naar Reinout.
Alleen was ik geen moeder en hij geen kind. Nee. We waren een man en een vrouw. Het spanningsveld dat twee verschillende seksen bij elkaar op kan roepen, was bij ons aanwezig. Ik voelde de behoefte deze kloof te overbruggen, maar faalde. Achteraf denk ik dat hij dat ook wilde, kloofloos samenzijn, maar hij was -net als ik- te onwetend en verlegen om doeltreffende actie te ondernemen. En zo om elkaar heen dralend brachten we regelmatig samen wat tijd door. Pratend, maar dus ook zwijgend. Anderen verbaasden zich over onze vriendschap. Maar voor mij was het even natuurlijk als vanzelfsprekend. Reinout zwierf rond in de stad en ik, ik kwam hem tegen, stond hem te woord en begreep hem. Ook als hij niets zei. Of misschien juist omdat hij niets zei.
Zoals dat af en toe gaat met vriendschappen, kan je elkaar op een gegeven moment uit het oog verliezen. Er waren in ons geval duizend aanwijsbare redenen voor, maar de enige die in mijn ogen telde, was de volgende: ik begreep hem niet meer. Zijn wegvalmomenten begonnen me angst in te boezemen en zijn toch wel zonderlinge aard kwam voor het voetlicht. Plotseling zag ik mezelf door de ogen van een buitenstaander en begonnen vraagtekens over ons contact in mij op te borrelen.
Maar niet alleen ik veranderde tijdens onze ontmoetingen, ook hij vervreemdde van mij. Hij nam me niet meer mee in zijn geluidloze avonturen, sloot me buiten en liep soms zomaar bij me vandaan. Langzaamaan verwaterde onze bijzondere band. Dat hij verhuisde naar een andere stad droeg daar het nodige aan bij. Eigenlijk was ik Reinout vergeten. Andere opmerkelijke mannen en vrouwen kruisten mijn pad in de jaren die erop volgden. Zij hadden de herinneringen aan hem naar de achtergrond verdrongen, zelfs in de vergetelheid gedrukt. Hij bestond niet meer.
Tot het moment dat ik op een mooie lentedag door de stad fietste en mijn oog getrokken werd naar een hand in hand lopend stelletje. De ietwat gebogen houding van de man kwam me bekend voor, alleen wist ik niet waarvan. Toen ze wat dichterbij kwamen, herkende ik Reinout. De twee gingen zo in elkaar op, dat ik hen ongemerkt kon passeren. Ik was blij en verdrietig tegelijk. Blij, omdat Reinout iemand gevonden had die het gapende gat tussen hem en de wereld had weten te dichten. Verdrietig, omdat mijn levenspad zich zo grillig heeft ontwikkeld. Uiteenlopende mannen waren op mijn pad gekomen, maar geen van allen bood mij die beschutting die ik nodig heb. Geen van allen hield een paraplu zo boven mijn hoofd dat ik veilig was voor de regen van het leven.
Doorweekt en al, sta ik nu even stil bij Reinout en zijn lieve, symbolische gebaar. Een herinnering om te koesteren. Een herinnering die het verdient herinnerd te worden. Vandaar dat ik hem nu hier opschrijf. Voor jou. En voor mezelf.